Boze kabouter
Na een dag werken, parkeer ik mijn auto en denk: fijn, ik ben weer thuis. Het is al laat, ik heb enorme trek in eten en mijn verwachting is dat ik zo lekker kan aanschuiven. Niks is minder waar. In de woonkamer valt me als eerste alle ruis op die ik even in me opneem. Ik probeer het te negeren, want mensen zeggen altijd: in een huis mag geleefd worden! Oftewel, dan mag er best wat rondslingeren. Toch?
Ik ga daar heel slecht op.
De folders en ongeopende post van vandaag liggen op de tafel. Er staat nog een leeg glas naast, die eigenlijk al in de vaatwasser hoort te staan. Ik zie de bus muesli van vanmorgen nog op de tafel staan, de kruimels liggen nog op het kleedje en zelfs alle vieze vaat staat nog op het aanrecht. Ik trek de vaatwasser open, die is leeg, verdraaid waarom staat het er nou allemaal nog. Ik mopper naar mijn man, dat dit toch wel erin had gekund. Vervolgens vraag ik wanneer we kunnen eten. Wat blijkt nu, het eten is nog niet eens klaar! Nee zeg, en het duurt ook nog eens een half uur, want hij moet nog beginnen met koken. Ook dat nog!
Ik voel de onrust door alle prikkels en tegenslagen ineens naar mijn hoofd stijgen. Ik begin in allerijl de vaatwasser te vullen, de muesli bus in de kast te zetten en het kleedje uit te kloppen. Dat gaat gepaard met nogal wat bombarie. Ik voel me boos, teleurgesteld en steeds meer overprikkeld raken. Ik zeg, heel geïrriteerd inmiddels, dat ik nu wilde eten en dat ik het echt heel vervelend vind dat het nog niet kan. Op datzelfde moment doe ik met een klap een keukendeurtje dicht. “Wil je niet zo met spullen gooien?” hoor ik naast me. Ik verzucht dat ik dat niet kan en loop stampvoetend de gang in, ik vlucht de wc in. Oké, even normaal doen nu. Ik sluit mijn ogen en begin mijn ademhaling te kalmeren. Adem in, adem uit. Langzaam voel ik mijn hartslag rustig worden en word ik wat meer ontspannen.
Na een tijdje sta ik op en loop weer naar de keuken. Ik voel dat dit niet oké was, mijn autistische ik was hier als een boze kabouter door het huis aan het gaan. Dan heb ik echt geen controle meer over wat ik doe. De kabouter wil rust, dus die gaat daar, koste wat het kost, ervoor zorgen. Sorry, zeg ik zacht, het ging even niet zo goed, ben je nu boos?
“Nee, ik ben niet boos op jou, wel op die boze kabouter van je” We moeten er samen om lachen, door mijn tranen heen zeg ik dat ik die boze kabouter wel naar zolder stuur. Naar de rest van de boze kabouters. Want dat is wat mij helpt, ik stuur ze weg. Op een bepaald moment hebben we ze boze kabouters genoemd. Met dat stukje humor is het dan meer oké, ik ben meer dan alleen een autistische boze kabouter.
Binnenkort maar eens naar zolder, wie weet bouwen ze daar wel een leuk feestje met z’n allen. Want door de jaren heen, moeten daar toch wel heel veel boze kabouters zitten…