Ogen en oogcontact

“Jij autisme? Je kijkt me gewoon aan, je maakt oogcontact.”. Een reactie die ik – gelukkig – steeds minder hoor.
Maar nee, ik maak geen echt oogcontact. Ik heb een trucje geleerd en kijk naar het punt midden tussen de wenkbrauwen. En blijkbaar werkt het perfect. Maar vraag me later niet welke kleur ogen iemand heeft: werkelijk geen idee. En als het gaat om het aflezen van emoties in ogen: ik lees er helemaal niets in.

Waarom maken mensen met autisme zo moeilijk oogcontact? Goede vraag. Ik kan in dit geval alleen voor mezelf spreken. En dat doe ik dus ook in deze blog. Andere mensen met autisme kunnen dit dus helemaal anders ervaren.

Als ik iemand recht in de ogen kijk, zie ik alleen nog maar ogen. Ze worden als het ware uitvergroot. Tegelijkertijd valt het geluid om me heen weg. Op zo’n moment ruk ik me los van de ogen en verbreek ik het oogcontact. Uitvergrootte ogen en wegvallend geluid: dit vind ik behoorlijk eng. Dus nee, liever geen oogcontact.

Omdat ik in mijn leven heb geleerd dat je mensen moet aankijken, vind ik het aangeleerde trucje erg fijn. Maar nu komt het: ik heb dit zo goed leren toepassen dat ik het zelf minder prettig vind als mensen mij niet aankijken. Ook ik heb dan het gevoel van “luister je wel?”, “ben je wel geïnteresseerd in wat ik zeg?”

Maar met elkaar aankijken ben je er nog niet. Want: hoe lang kijk je iemand aan? Ik heb ontdekt dat mensen zonder autisme elkaar ook niet constant aankijken. Ik probeer weleens te observeren om te leren. Maar ja, dan moet ik weer naar ogen kijken. En hoe moeilijk dat is, merk ik ook met t.v.-kijken. Als een gezicht groot in beeld komt, kijk ik weg. Want ook dan komen ogen groot in beeld.

Ik mag daarom leren om mijn grenzen te stellen als het gaat om het maken oogcontact. Zo ver ben ik inmiddels wel. Een tijdje geleden heb ik dat ook gedaan. Een collega verzorgt binnen de organisatie waar ik werkte coachingscursussen. Ik heb deze een jaar of zes geleden ook gevolgd, maar het werd tijd voor herhaling.

En dus deed ik vorig schooljaar weer mee. Een onderdeel van deze cursus is het volgen van oogpatronen. Een voorbeeld hiervan: iemand die visueel is ingesteld, kijkt naar boven. Het gaat hierbij om een snelle reactie binnen een seconde na het ontvangen van de mededeling of vraag.
Deze oefening heb ik niet gedaan. Te eng. Daarbij weet ik ook dat deze niet ga toepassen in de praktijk. Te heftig voor mij.

Nog een anekdote over het maken van oogcontact in grotere groepen. Tijdens mijn bibliotheekopleiding moest ik meerdere presentaties geven. Tijdens één van die presentaties moesten de andere cursisten observeren. Eén van de vragen op het observatieformulier luidde: “Maakt de presentator oogcontact met de groep?”.

Bijna iedereen had “ja” ingevuld. Eén persoon had beter opgelet. Tussen alle formulieren zat één “nee” bij deze vraag. Hij of zij had goed opgelet. Ik maak geen oogcontact als ik voor een groep sta. Ik vind het wel een geruststelling te weten dat niet iedereen daar op let.

Conclusie: ik ga door met mijn eigen manier van oogcontact maken. Het werkt. En dat telt.

Dit delen